ds. Jos Douma
Alweer ruim een jaar geleden
kwamen, op zaterdag 10 mei, ruim 1700 mensen naar Zwolle om na te denken over
het werk van de Geest en te vieren dat Hij werkt. Naar aanleiding van deze dag
schreef collega Messelink in het Kerkblad van 30 mei 2003 een artikel waarin
hij vragen stelde bij het onderscheid dat die dag werd gemaakt tussen enerzijds
‘het vervuld worden met de Heilige Geest’ en anderzijds ‘het hebben van de
Heilige Geest’. Omdat dit artikel u niet meer helder voor ogen zal staan,
citeer ik hier het gedeelte waarin Messelink zijn belangrijkste vragen stelt:
“Ik heb dus vragen bij het
genoemde onderscheid. Ik voel wel aan wat er mee bedoeld wordt. We zien soms,
bij onszelf of bij anderen, dat het geloofsleven op een laag pitje staat, dat
het enthousiasme voor de Here er nou niet bepaald van afdruipt. En dan is het
goed dat er een nieuw verlangen groeit, naar een rijker geloofsleven, een leven
waarin de Here Jezus centraal staat, waarin we Hem graag groot willen maken.
Maar ik zou dat los willen koppelen van het onderscheid tussen ‘hebben‘ en
‘vervuld zijn’. In de eerste plaats omdat de Heilige Geest een Persoon is die
niet slechts gedeeltelijk ontvangen kan worden. Hij is als Persoon in zijn
volheid een deel van de gelovige of de mens is nog helemaal zonder Hem ( zie
Joh.7:38). In de tweede plaats omdat zo’n onderscheid toch weer een tweedeling
in de gemeente suggereert. Dan heb je mensen in wier leven de Heilige Geest
slechts (!) werkt en mensen die de
Heilige Geest ontvangen als inwonende Persoon, die hen met zijn eigen leven
vervult. Dat doet me net iets te veel denken aan het twee-verdiepingenmodel dat
in sommige evangelische kringen wordt verkondigd. In de derde plaats maakt dit
mensen in de gemeente onnodig onzeker: als jij de Heilige Geest wel 'hebt',
maar je bent niet met Hem ‘vervuld’, wat stelt je geestelijk leven dan
eigenlijk voor? Concreet: als je vanuit
je gelovige volgen van Jezus Christus dienstbaar bent in de gemeente, door
zieken te bezoeken en verdrietigen te troosten en kleinmoedigen op te beuren,
ben je dan vervuld met de Heilige Geest? Of ‘heb’ je Hem dan alleen maar? Als
je die vraag wilt beantwoorden bij het licht van de Bijbel ( o.a. Ef. 5 en 1
Thess.5) kan het antwoord niet moeilijk zijn. Het lijkt me ook heel moeilijk
concreet aan te wijzen wanneer iemand de Geest ‘heeft’ en wanneer hij met de
Geest ‘vervuld is’. Het lijkt me een beetje griezelig dit aan te willen wijzen.
Je gaat het dan al gauw in bijzondere dingen zoeken. En dat lijkt me juist in
het licht van wat de Bijbel zegt, niet houdbaar. Want wat zijn bijzondere,
grote dingen? Wie maakt dat uit? Dat doet Gods Woord toch? En dat verbindt de
vervulling met de geest juist aan ‘gewone’ dingen.
Conclusie: ik kan met het
genoemde onderscheid niet goed uit de voeten.”
Graag wil ik nu alsnog
reageren, wel wat laat, want de tweede dag over ‘Gods Geest werkt’ is inmiddels
ook al geweest. Maar voor het gezamenlijke nadenken over en zoeken naar het
werk van Jezus’ Geest in onze levens en onze gemeenten, is het nooit te laat.
Integendeel: het thema is belangrijk genoeg, getuige ook het kortgeleden
verschenen boek ‘Meer dan genoeg. Over het verlangen naar meer van de Geest’!
Messelink heeft dus drie redenen
waarom hij moeilijk uit de voeten kan met het genoemde onderscheid. Voordat ik
die drie redenen bespreek, eerst het volgende. Het niet goed uit de voeten kunnen
met het onderscheid, neemt niet weg dat er bijbels gezien met verschillende
termen over het werk van de Geest in het leven van de gelovigen wordt
gesproken. Nu is het theoretisch gesproken mogelijk dat al die termen op
precies dezelfde werkelijkheid duiden: ‘de Geest hebben’, ‘de Geest die in ons
woont’, ‘in de Geest zijn’ (Rom. 8:9-11), ‘verzegeld zijn met de heilige Geest’
(Efe. 1:13), ‘vervuld worden met de Geest’ (Efe. 5:18), ‘wandelen door de Geest’
(Gal. 5:16), ‘zich door de Geest laten leiden’ (Gal. 5:18; Rom. 8:14), ‘gedoopt
worden met de Heilige Geest’ (Hand. 1:5). Toch laat het zich dan moeilijk
verklaren dat gelovigen die ‘verzegeld zijn met de Geest’, die ‘de heilige
Geest hebben’ en die ‘de Heilige Geest kunnen bedroeven’ (Efe. 4:30) toch nog
worden opgeroepen om ‘vervuld te worden met de Geest’. Daarom is het mijns
inziens ook niet zo ter zake als Messelink concludeert: ‘Ik kan met het
genoemde onderscheid moeilijk uit de voeten’. De vraag waarop een antwoord moet
worden gegeven is deze: ‘Gaat het hier om een onderscheid dat op bijbelse
gronden is te maken’? En dat valt moeilijk te ontkennen. In het verhaal dat ik
hield in Zwolle (en dat op het internet te vinden is op www.godsgeestwerkt.com)
heb ik dan ook geen eigen onderscheid gecontrueerd maar een bijbels onderscheid
geconstateerd.
Nu wijst Messelink er zeer
terecht op - en daarmee ga ik in op zijn eerste reden - dat de Heilige Geest
een Persoon is. Hij is de derde Persoon in de Drie-eenheid en wordt zo ook door
ons beleden in de Heidelbergse Catechismus Zondag 20. Maar tegelijk wordt er in
het Nieuwe Testament ook voortdurend over de Heilige Geest gesproken in termen
van kracht (bijvoorbeeld in Hand. 1:5). En op de Pinksterdag wezen de tekenen
niet allereerst op een Persoon die werd uitgestort, maar op kracht vanuit de
hoge: wind en vuur. Zo is ook het beeld van water (Joh. 7:38) een onpersoonlijk
beeld. Het lijkt me daarom op bijbelse gronden onjuist om het Persoon-zijn van
de Heilige Geest te gebruiken als een argument tegen zoiets als ‘vervulling’,
wat inderdaad moeilijk te combineren is met een Persoon. Maar het bijbelse
spreken is hier nu eenmaal wat dynamischer dan we wellicht zouden wensen: het
Nieuwe Testament spreekt over de Geest van God en Christus zowel in persoonlijke
termen als in termen van kracht. En van kracht kun je meer of minder ontvangen.
De tweede reden waarom Messelink
moeite heeft met het genoemde onderscheid, is dat deze ‘toch weer een
tweedeling in de gemeente suggereert’. Hij koppelt dat aan ‘het
twee-verdiepingenmodel dat in sommige evangelische kringen wordt verkondigd’. Wat
dat twee-verdiepingenmodel inhoudt, maakt hij niet duidelijk, maar opnieuw zou
ik willen vragen: ‘Kent de bijbel misschien een twee- of meerdeling in de
gemeente?’ Of iets anders geformuleerd: ‘Heeft de bijbel er weet van dat de ene
gelovige verder is op de weg met de Here dan de ander?’ Deze vraag kan alleen
maar bevestigend worden beantwoord. In het Deputatenrapport over huwelijk en
echtscheiding, waaraan Messelink zelf heeft meegewerkt, komen bijvoorbeeld de
volgende zeer gezonde, bijbelse woorden voor: “De gemeente van Christus kent zwakken en
kleinmoedigen. Er zijn ook pasbekeerde en onervaren christenen die minder goed
in staat zijn goed en kwaad te onderscheiden.
De mate van vervuld zijn met de Heilige Geest is niet steeds dezelfde.
Er kan ook in de Nieuwtestamentische gemeente sprake zijn van de hardheid van
het hart waar Jezus over spreekt. Ook vandaag
kunnen Gods kinderen zich ‘onmondig’ en ‘vleselijk’ opstellen” (blz 21,
cursivering van mij, JRD). Dat is de ene kant. Verder is het Nieuwe Testament
vol van het gegeven dat we mogen groeien in ons geloof en onze verbondenheid
met Christus (bijvoorbeeld Efe. 4:11-16). Dat impliceert per definitie dat de
een daarin verder is dan de ander.
De door Messelink
aangevoerde reden is dus niet steekhoudend om moeite te hebben met het genoemde
onderscheid. Een andere zaak is dat we elkaar in de christelijke gemeente wel
eens genade-loos de maat nemen. Dat de een neerkijkt op de ander. Of dat we
elkaar onbarmhartig opjagen en elkaar niet het groeitempo gunnen dat de Heilige
Geest voor ieder van ons persoonlijk in gedachten heeft. Uiteraard vraagt het
onderscheid dat er in de gemeente is tussen gelovigen (naar de mate van hun
geloof, de mate van hun liefde, de mate van het vol zijn van de Geest enz.) om
een zorgvuldige benadering in prediking en pastoraat. In elk geval zal daarbij
altijd voorop moeten staan dat we alleen uit genade leven (sola gratia) en dat
we ons nooit mogen laten voorstaan op onze liefde, onze dienstbaarheid, onze
behulpzaamheid, ons geestelijke inzicht. Wie dat doet, weet niet wat genade is.
En verder is het verkondigen van zoiets als een tweeverdiepingen-model in de
gemeente natuurlijk contrabande. We verkondigen Christus (1 Kor. 1:24), en Hem
alleen! Toch? En we roepen de gemeente voortdurend op om zich aan Jezus over te
geven en Hem te omhelzen en zich te laten leiden en vervullen door zijn Geest.
Omdat we maar één doel voor ogen hebben: groeien in de gelijkvormigheid aan het
beeld van Gods Zoon (Rom. 8:30), de volle kennis van de Zoon van God bereiken
(Efe. 4:13) en dat tot eer van God de Vader (Fil. 2:11).
Als derde reden voor zijn
moeite met het onderscheid tussen ‘de Geest hebben’ en ‘vervuld zijn met de
Geest’ noemt Messelink dat dit mensen in de gemeente onnodig onzeker maakt. En
hij denkt daarbij aan gemeenteleden die in de concrete praktijk dienstbaar werk
doen. Maar de eenvoudige verwijzing naar het vele dienstbetoon in de gemeente kan
toch niet zomaar zonder meer worden aangevoerd als bewijs van de vervulling met
de Geest? Het is geweldig om te zien dat vele gemeenteleden in het spoor van
Jezus willen dienen in de gemeente, maar niet elke dienstbaarheid komt per definitie
voort uit liefde. Is er ook niet veel dienstbaarheid die een plichtmatig
karakter heeft of die gebeurt uit egoïstische motieven? Oftewel: het kunnen
aanwijzen van dienstbaarheid in de gemeente zegt niet per definitie iets over
de vervulling met de Geest.
Proef ik hier bij Messelink
misschien niet ook een zekere huiver voor een confronterende prediking? Mag het
evangelie mensen misschien ook nog eens onzeker maken? Is een van de oorzaken
van veel lauwheid in de kerken niet, dat er zo pastoraal en bevestigend wordt
gepreekt? Dat het allemaal zo voorzichtig en omzichtig is? Komt het Woord van
God nog wel naar ons toe als een tweesnijdend scherp zwaard? Vindt er ook wel
ontdekkende prediking plaats (waarbij ik niet alleen denk aan ontdekking aan
onze zonden, maar ook aan ontdekking aan gebrek aan verlangen, gebrek aan
vervuldheid met de Geest, gebrek aan hartelijke liefde voor Jezus)? Worden er
niet te vaak geruststellende antwoorden gegeven in plaats van dat er - in
liefde - scherpe vragen worden gesteld?
Er bestaat ongetwijfeld ‘onnodige
onzekerheid’, maar er bestaat ook ‘nodige onzekerheid’. Want we zijn mensen. En
mensen hebben de neiging hun leven te bouwen op valse zekerheden, bijvoorbeeld
op onze eigen activiteiten in de kerk, onze dienstbaarheid, onze inzet. Maar de
bijbel zegt dat we maar op één plaats zekerheid vinden: bij Jezus, en bij Hem
alleen. Dat te weten en te beleven is bij uitstek het werk van de Geest. Daarin
groeien en steeds maar verder willen groeien, steeds maar verder, is bij uitstek
het gevolg van vervuld zijn met de Geest.
Als het gaat over het werk
van de Geest, wordt er vaak al heel snel gesproken over de ‘bijzondere gaven’. Juist
dat heb ik in mijn verhaal in Zwolle vorig jaar niet willen doen. Ik had het over
zulke bijzondere zaken als liefde, vreugde en verwachting. Is er in de kerken
niet veel liefdeloosheid? Leiden vele christenen niet een vreugdeloos kerkelijk
leven? Is de lauwheid in veel gemeenten niet het gevolg van een geweldig gebrek
aan verwachting? Waarom zie ik zoveel bitterheid en krampachtigheid om me heen
in de gemeente? Waar is de volle beleving van de vrijheid die we in Christus
hebben? Ik zie er soms zo weinig van. Als onze gemeenten meer vervuld zouden
zijn met de Geest, als er in onze kerken een grotere openheid zou groeien voor
wat de Geest van de volheid van Christus aan ons wil uitdelen, dan zouden er
(meer) kerken komen waar heel veel liefde woont (ook zichtbaar voor
buitenstaanders), waar de erediensten vreugdevol en inspirerend zijn omdat we
er de Zoon van Gods liefde ontmoeten en waar mensen zich verwachtingsvol uitstrekken
naar wat de Geest nog meer wil doen. Verlangen naar meer heeft in elk geval
voor mij niet allereerst betrekking op wat we de bijzondere gaven noemen, maar
op groei in liefde en groei in kracht, op meer van de Geest en niet meer van
hetzelfde (namelijk de alom geaccepteerde lauwheid van veel leven in de kerk).
Tenslotte: het is belangrijk
om met elkaar verder in gesprek te komen over het werk van de Heilige Geest.
Maar naar mijn indruk bestaat er het gevaar dat we teveel vanuit onze
kerkelijke geloofspraktijk en vanuit onze eigen ervaringen toeredeneren naar de
Heilige Schrift, in plaats van dat dat andersom gebeurd. Onze christelijke
levenspraktijk, ons opgebouwde kerkelijke leven kan nooit een norm worden.
Alleen het spreken van de Schrift is normatief voor ons denken over en beleven
van het werk van de Geest van Christus. Daarom verlang ik ook naar meer levende
en zorgvuldige bijbelkennis over het werk van de Geest, naar meer bijbels
onderwijs over Hem, die Here is en levend maakt, en die ons vol liefde en vreugde
verbindt met Jezus Christus.