N.a.v. Jack Hayford, De schoonheid van geestelijke taal. Het mysterie van het spreken in tongen ontsluierd, uitgeverij Kok Kampen, ISBN 90 435 0515 3.
Als je niet in tongentaal spreekt, is je geloof in Christus waarschijnlijk niet echt. Een dergelijke beschuldigende opmerking hoeft maar één keer gemaakt te worden, om oprechte gelovigen definitief in een houding van verzet tegen spreken in tongen te brengen.
Onder christenen die van harte in de gereformeerde traditie willen staan, wordt steeds vaker de vraag gesteld: waren de bijzondere gaven van de Geest echt wel alleen bestemd voor de begintijd van de kerk? Deze vraag is meestal beantwoord met: ja, de bijzondere gaven waren startversterkers; nu we de bijbel hebben, zijn ze niet meer nodig. In de ontmoeting met evangelische en charismatische christenen wordt de houdbaarheid van dit antwoord echter danig op de proef gesteld. Want het lijkt toch te bestaan: christenen die van harte bijbelgetrouw willen zijn en Christus erkennen als hun Verlosser en Heer, en die toch in tongentaal spreken.
Jack Hayford, voorganger van de Church on the Way in Californie, schreef een boek over dit onderwerp. Hij legt daarin een grote gevoeligheid aan de dag voor de misstanden en misverstanden die er leven rond dit thema. Hij beschrijft zijn eigen geestelijke weg waarin afkeer van tongentaal geleidelijk plaats maakte voor dankbare verwondering over deze hulpbron die Christus aan zijn gemeente geeft om te groeien in aanbidding en gebed.
Heel gemakkelijk worden er rond een zo controversieel onderwerp stellingen betrokken waar niemand meer uit wenst te komen. Aan de ene kant wordt tongentaal als hét bewijs gezien van de echtheid van het geloof en de vervulling met de Geest. Aan de andere kant wordt tongentaal beschouwd als onzinnig gemompel, voodoo-achtige abracadabra van dwalende extatische geesten.
Toch wordt er in het Nieuwe Testament vrijmoedig gesproken over tongentaal. Het is het meest bijzondere teken op de eerste Pinksterdag. Verderop in het boek Handelingen wordt een aantal malen verteld dat pasbekeerden vervuld worden met de Geest en spreken in tongen. En Paulus wijdt er in zijn eerste brief aan de Korintiërs een heel hoofdstuk aan. Daar wordt – zeker – het profeteren als de meest begerenswaardige Geestesgave gezien (‘streeft naar het profeteren’). Maar tegelijk kan Paulus zeggen: ‘Ik wilde wel dat gij allen in tongen spraakt’ en ‘belemmert het spreken in tongen niet’.
Wie probeert onbevangen de bijbel te lezen, kan niet heen om de vragen die zich hier voordoen. En iedere generatie heeft de plicht om vanuit een zekere heilige nieuwsgierigheid oude antwoorden zich opnieuw toe te eigenen of om andere antwoorden te geven. Mits daarbij, zoals Paulus heel nadrukkelijk stelt in 1 Korintiërs 13, liefde de drijfveer is. Zoals er in bepaalde kringen op liefdeloze wijze wordt gesteld dat je geloof niet echt is als je niet spreekt in tongen, kan er op even liefdeloze wijze gereageerd worden op gereformeerde christenen die oprecht de vraag stellen of we ook vandaag niet mogen verlangen naar deze bijzondere gave van de Geest. Hayford wijst in zijn boek een liefdevolle weg door te stellen dat tongentaal niet geëist mag worden als hét bewijs van de vervulling met de Geest is, maar dat het spreken in tongen wel gezien mag worden als een prachtige hulpbron voor wie God dieper willen aanbidden.
Hayford zelf heeft de gave van het spreken in tongen ontvangen. Maar nergens leidt dat tot een aanmatigende en hoogmoedige houding. Integendeel: hij erkent dat hij – net als alle andere oprechte gelovigen – een feilbaar mens is, een zondaar die van genade moet leven, een gelovige die ernaar verlangt volop bijbels te denken en te leven en volledig op Christus gericht te zijn.
Zelf heb ik eigenlijk altijd gedacht (voor zover het hele thema überhaupt in mijn blikveld kwam) dat voorstanders van het spreken in tongen óf onbijbels waren óf gewoon dom. Het lezen van Hayfords boek heeft dat oordeel aanzienlijk genuanceerd. Niet alle charismatische christenen zijn over de grond rollende, wartaal sprekende spiritualisten die slechts geïnteresseerd zijn in de Geest (en dus eigenlijk alleen in zichzelf) en die geen oog hebben voor de Christus van de Schriften.
Wat me het meest getroffen heeft in dit boek over de schoonheid van geestelijke taal is, dat het eindigt met een hoofdstuk over ‘De ultieme schoonheid – de uniciteit van Christus’. Het bevat een toespraak gehouden op een conferentie van pinkster- en charismatische leiders. Een citaat: ‘Laat iedereen weten dat we boven alle zegen en boven alle ervaringen allereerst en allermeest mensen zijn die Jezus willen prijzen, Jezus willen verheerlijken, Jezus willen grootmaken, Hem willen verhogen als onze Levende Here en Koning! Het gaat ons om Christus en om Hem alleen!’
Dat doet me denken aan de bede van onze Here Jezus Christus tegen het slot van het hogepriesterlijke gebed. ‘Vader, Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen’ (Johannes 17:24). Christus’ ultieme wens is dat de kinderen van zijn Vader de Zoon mogen zien in al zijn genade, zijn liefde, zijn trouw, zijn glorie. Op volmaakte wijze in de hemel. En ook nu al, met de ogen van het hart, op aarde.
Christenen die dat in navolging van hun gekruisigde Heer als hun diepste verlangen kennen, zoals Jack Hayford, mogen alleen al om die reden op onze oprechte aandacht rekenen. Ook voor gereformeerde christenen lijkt het me geestelijk gezien de moeite waard om het spreken in tongen niet zondermeer af te wijzen, maar minstens te overwegen of het niet een mooie gave is die de Geest ook nu nog wil uitdelen. Met maar één doel: de verheerlijking van Jezus Christus.