dr. Jos Douma
'In het centrum van het leven van
Christus’ gemeente staat de prediking van Gods Woord. In die prediking spreekt
God zijn kinderen aan. Hij roept mensen - predikanten - om dat aansprekende
evangelie door te geven in de kracht van de Geest.'
Met deze woorden begon ik op 28 juni 2000
de verdediging van mijn proefschrift met de titel: Veni Creator Spiritus.
De meditatie en het preekproces. Sinds de verschijning van dat proefschrift
zijn er verschillende recensies en reacties verschenen. In die reacties
wisselden positieve en meer kritische geluiden elkaar af. Graag wil ik nu in
dit verhaal opnieuw het een en ander naar voren brengen over de prediking.
Daarbij probeer ik met name de kritische opmerkingen ook te verwerken. Alleen
doe ik dat zonder die opmerkingen en vragen eerst weer te geven en er dan op in
te gaan. Dat levert alleen maar een erg lang verhaal op met als groot gevaar
dat we elkaar vanuit onze eigen stellingen bestoken zonder werkelijk samen
verder te komen.
Voor één kritische vraag maak ik een
uitzondering. Die is gesteld door mijn collega dr. E.A. de Boer in een recensie
die verscheen in het (niet voor iedereen toegankelijke) huisorgaan van de
gereformeerd-vrijgemaakte Predikantenvereniging: Pro Ministerio. De kern van
zijn kritiek formuleerde hij in de vraag: had er bij de grote aandacht voor het
werk van de Heilige Geest niet ook een terugkoppeling moeten plaats vinden naar
de Persoon en het werk van Christus? Die vraag raakt voor mij de kern. In mijn
zoektocht naar een hernieuwde gereformeerde preekvisie is mijn ontdekking van
de pneumatologie (leer van de Heilige Geest) als theologische bron enorm
belangrijk geweest. Maar, vraag ik me nu af: is de Geest waarover ik spreek in
mijn dissertatie niet teveel de Geest van God en te weinig de Geest van
Christus?
Met die vraag heb ik al geworsteld vanaf
het verschijnen van mijn dissertatie. Sterker nog: de icoon van Christus op het
omslag was al een poging om een christologische 'correctie' aan te brengen op
de eenzijdig-pneumatologische benadering. Inmiddels hebben vraag en antwoord
zich wat meer uitgekristalliseerd en ben ik er aan toe om een schets van
geheroriënteerde preekvisie te geven. Ik noem het een 'schets' omdat ik
grondlijnen wil tekenen en geen compleet uitgebalanceerd verhaal aanreik.
Preken en het nadenken over preken blijft te allen tijde een zoektocht. U als
lezer wordt dus verzocht mijn verhaal te lezen als een stap in een zoekproces.
Ongetwijfeld zijn er nu weer nieuwe eenzijdigheden. Stoort u er zich niet aan,
maar vat ze op als uitnodigingen om mee te denken.
Mijn verhaal is opgebouwd uit vijf
onderdelen:
1 Christocentrische prediking
2 Spirituele christologie
3 De preek als stem van Christus
4 Preken als roepen tot gemeenschap met Christus
5 Passie voor Christus (de spiritualiteit van de predikant)
Ik geef dus een schets
van een geheroriënteerde preekvisie. Die heroriëntatie bestaat in een voor mij
volkomen 'nieuw' Oriëntatiepunt: Jezus Christus. Nieuw in de zin van: het was
bij mij tot nu toe niet opgekomen om het nadenken over de prediking radicaal in
te zetten bij de ene Naam Christus. Maar voor zo'n radicale inzet wil ik hier
dus een pleidooi voeren. Daar zijn allereerst bijbelse redenen voor. In het
Nieuwe Testament wordt herhaaldelijk duidelijk dat preken is: Christus preken.
1 Korinte 1 vers 23 en 24: 'Wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden
een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid, maar voor hen, die geroepen zijn,
Joden zowel als Grieken, (prediken wij) Christus, de kracht Gods en de wijsheid
Gods.' 2 Korinte 4 vers 5: 'Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus
als Here, en onszelf als uw dienaren om Jezus' wil.' Verder zal ook voor
iedereen duidelijk zijn dat Jezus Christus het centrum is van het evangelie,
het centrum van het christelijk geloof. Christus is de inhoud van het
evangelie. Christus is het evangelie in hoogsteigen persoon.
Voor de radicale inzet
bij Christus heb ik ook nog een andere reden. Veel discussies in onze
(gereformeerd-vrijgemaakte) kring rond de prediking spelen zich af tussen twee
polen die ook nog eens vaak als tegenstellingen worden opgevat. De meest
recente wordt op deze noemer gebracht: tekst - hoorder (hier heb ik zelf ook
een bijdrage aan geleverd). En de hoofdstelling is dan ongeveer: 'Natuurlijk
moet de tekst goed worden uitgelegd, maar het gaat erom dat de hoorder wordt
bereikt en aangesproken.' En tussen deze twee polen ontspint zich dan een
discussie waarvan ik de indruk heb dat die niet werkelijk verder komt.
Zo zijn er meer van die
tegenstellingen. Denk bijvoorbeeld aan 'heilshistorisch - exemplarisch': 'We
moeten niet vervallen in het gemakkelijke exemplarisme maar laten zien dat alle
lijnen samenkomen in Christus, het middelpunt van de heilshistorie.' In de
discussie hierover is gepleit om naast de voortgang ook aandacht te vragen voor
de omgang. Helemaal mee eens (ik heb er zelf ook voor gepleit). Maar het helpt
ons niet werkelijk verder, omdat de tegenoverstelling van die twee in een of
andere vorm gehandhaafd blijft.
Nog een andere
interessante tweeslag is die van 'explicatie - applicatie'. Tegen dit schema
heb ik me in mijn dissertatie heftig verzet. Het is bij voorbaat een verloren
strijd, want de tweeslag is diep geworteld in het gereformeerde denken en
spreken over preken. En toch zal de tweeslag als zodanig ons voortdurend weer
dringen in een of-of discussie: Moeten preken nu vooral exegetisch zijn
(explicatie) of moeten ze juist vooral praktisch zijn (applicatie)?
Het zijn allemaal
begrippen die ik (bij nader inzien) niet zou willen missen, maar geen van de
begrippenparen vormt een werkelijk vruchtbaar uitgangspunt voor het
fundamenteel doordenken van de prediking. Mijn stelling is nu: we zullen in
onze prediking en in ons nadenken over de prediking niet werkelijk verder komen
als we onze discussies blijven voeren in de bestaande begrippenkaders. Niet
omdat de begrippen geen waarde hebben (ze zullen wat mij betreft in een
geheroriënteerde preekvisie vanzelf weer op hun plek vallen), maar we moeten nu
eerst een radicaal nieuwe inzet kiezen: Christus en de gemeenschap met Hem.
En als ik het dan even
op het scherpst van de snede mag formuleren: we moeten niet heilshistorisch
willen preken, ook niet bevindelijk, ook niet verbondsmatig, ook niet
aansprekend, ook niet exegetisch of hoordergericht of exemplarisch. We moeten
Christus preken! Ik wil met dergelijke uitspraken geen valse tegenstellingen
creëren, maar wel proberen het allereerste Beginpunt van alle prediking aan te
wijzen: Christus! Hij is het Begin, het Midden en het Einde van alle prediking.
Daarom heeft dit
onderdeel ook als titel: 'christocentrische prediking'. Voor veel
gereformeerden christenen zal dat overigens vertrouwd in de oren klinken. Is
dat niet juist de kracht van veel gereformeerde prediking geweest: dat het
christocentrisch was! Daar moet ik echter wel een paar kanttekeningen bij
plaatsen.
In de gereformeerde
homiletiek (specifieker: de homiletiek van de vrijgemaakt-gereformeerde kerken)
speelt de heilshistorische prediking een zeer belangrijke rol. Deze prediking
is ook wel genoemd: christocentrische prediking. Waarom? Omdat de
heilshistorische prediking haar kracht zocht in het vanuit de tekst laten zien
hoe de lijnen lopen naar Christus als het Middelpunt van de heilshistorie.
Oorspronkelijk ging het hier over de prediking van historische stoffen uit het
Oude Testament. Naar mijn indruk heeft de term heilshistorisch in haar
uitwerking en toepassing echter de kleur van alle prediking bepaald, of het nu
over het Oude of het Nieuwe Testament ging, over historische stoffen of
niet-historische stoffen. Zo was het van den beginne echter niet bedoeld.
Ik wil dus graag die
term christocentrisch weer oppakken, maar dan niet in de betekenis van de
heilshistorische benadering: dat de preek laat zien hoe de lijnen vanuit de
tekst lopen naar Christus als het middelpunt van Gods heilsgeschiedenis.
Christocentrisch preken betekent voor mij: dat de levende Christus het begin,
het midden en het einde van alle prediking is. We hoeven in de preek geen
lijnen te trekken naar Christus, want Christus is al onder ons nog voordat het
eerste woord van de preek geklonken heeft. De Christus die leeft, de opgestane
Gekruisigde, Hij is het die in de prediking aan het Woord wil komen. De
prediking moet niet uitlopen op de verkondiging van de Christus, de prediking
begint daar. Sterker nog: de prediking is de verkondiging van de Christus die
voor ons geleefd en geleden heeft, gestorven is en opgestaan. Hij is de
Verheerlijkte. Hij is er!
Christocentrische
prediking is dus prediking die van begin tot eind ernst maakt met het feit van
Jezus' Persoonlijke Tegenwoordigheid onder ons. Door het geloof woont Hij in
ons. Zijn Geest brengt Hem in ons hart en leven. Scherp geformuleerd:
Christocentrische prediking gaat niet over Christus als het Middelpunt van de
heilshistorie, maar over de Nu Levende Christus: 'Christus onder u, de hoop der
heerlijkheid. Hem verkondigen wij' (Kolossenzen 1:27).
Dat is dus tegelijk ook
een radicaal nieuwtestamentische inzet als het gaat om de prediking. En
in deze prediking zullen onze ogen er ook voor open gaan dat Christus, die
onder ons is, Dezelfde is als de Christus die in het centrum van de
heilsgeschiedenis werd geboren uit een maagd, en dat God eeuwenlang naar dat
grote moment heeft toegewerkt. Geweldig! Mijn Christus, onze Christus, is de
Christus van Adam en Abraham, van Mozes en Maria. Mijn Christus, onze Christus
is de Christus van profeten, priesters en koningen uit oude tijden.
Ik zei het al: ik geef
een schets, ik gebruik geen fijnschrijver maar een penseel, ik probeer een
richting in te slaan, ik probeer een 'nieuw' beeld op te roepen. Natuurlijk
moet de radicaliteit die ik hier voorsta worden ingebed in een bredere context.
Zo zal een radicaal christocentrische prediking zoals ik die voor ogen heb een
prediking zijn waar je ook bijvoorbeeld de woorden trinitarisch en
eschatologisch kunt (lees: moet) zetten. Trinitarisch: de Zoon is ondenkbaar
zonder zijn Vader en zijn Geest. De Geest bracht Christus in de wereld en
brengt Christus in ons hart. En als we van Jezus iets leren is het wel dit: dat
de Vader alle eer en lof en heerlijkheid toekomt. Filippenzen 1 vers 9-11: 'God
heeft Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken,
opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel
en die op aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus
Christus is Here, tot eer van God, de Vader.' Eschatologisch: we leven hier en
nu, in en met en door Christus, maar we zijn wel op weg naar de dag van
Christus. En die dag zal de dag van God blijken te zijn. 1 Korinte 15 vers 28:
'Wanneer alles Christus onderworpen is, zal ook de Zoon zelf Zich aan hem
onderwerpen, die Hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.'
Dit eerste onderdeel
van mijn verhaal eindig ik, als opmaat naar het vervolg, met een citaat van
prof. dr. C. Trimp waarin voor mij duidelijk wordt waarin de
heilshistorisch-christocentrische benadering in de prediking tekort schiet
(namelijk in de eenzijdigheid van het 'Christus voor ons'). 'Echte
Christusprediking is prediking van de Christus vóór ons en de Christus ín ons'
(C. Trimp, Klank en weerklank. Door prediking tot geloofservaring, Barneveld
1988, blz.25).
Welke Christus is het
Oriëntatiepunt voor alle prediking? Op die vraag wil ik in dit tweede onderdeel
nader ingaan. En daarmee proberen we eigenlijk een antwoord te zoeken op de
vraag die Jezus zelf aan ons stelt: 'Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?'
(Matteüs 16:15).
Als ik voor mezelf naga
hoe ik die vraag van jongsaf heb leren beantwoorden, dan springt sterk in het
oog dat Christus Degene was die aan het kruis is gestorven voor mijn zonden.
God was een lange weg gegaan om te komen tot het centrum van de heilsgeschiedenis:
het kruis op Golgotha. Deze Christus, die is opgestaan op de derde dag, is nu
Degene die vol kracht en macht als Koning zit aan Gods rechterhand. Hij regeert
zijn Kerk, door Geest en Woord. En Hij zal terugkomen op de dag der dagen,
wanneer Hij verschijnen zal op de wolken met grote macht en heerlijkheid.
Al deze oneindig
kostbare woorden heb ik me toegeëigend. Zo leerde ik Christus kennen. En toch
bleef er een onvervuld verlangen. Was deze Christus niet teveel een
Christus-op-afstand? Een Christus die toen-en-daar is gestorven en opgestaan,
die nu ver boven ons is verheven in de hemel, die straks zal weerkomen op de
wolken. En dan zie ik een soort boog over mijn leven: het beginpunt ligt
vroeger, het hoogtepunt ligt boven in de hemel, het eindpunt ligt later.
Samengevat: het accent in dit alles ligt sterk bij de Christus voor ons.
Het bovenstaande heb ik
expres wat persoonlijk gehouden. Als ik zeg dat ik Christus in opvoeding en
onderwijs vooral heb leren kennen als de Christus voor mij en de Christus
buiten mij, wil ik daarmee dus niet beweren dat dat wel voor alle
gereformeerd-vrijgemaakte christenen zal gelden. Ik kom gelukkig ook genoeg
geloofsgenoten tegen die heel persoonlijk kunnen spreken over Jezus Christus
die alles voor hen is.
En toch schrijf ik nu
maar even verder vanuit de vooronderstelling dat het belangrijk is dat we meer
aandacht krijgen voor de Christus in ons. En voor de Geest van Christus.
Uiteraard is er ook veel over die Geest veel gesproken en gepreekt. Maar het
beeld dat bij mij is blijven hangen is die van de Heilige Geest 'die van
Zichzelf afwijst naar Christus'. En dan maken we daar een groot armgebaar bij
om te wijzen naar de Christus buiten ons. Het gaat hier dan om de verhouding
tussen de Geest en Christus. En dan is een zeer belangrijke lijn in het
bijbelse spreken dat de Geest onze aandacht richt op Christus. Ik denk vooral
aan Johannes 16. Daar gaat het over de andere Trooster die de Christus zal
verheerlijken: 'Want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen.'
De Geest richt onze
aandacht op Christus. Dat is de Christus die buiten ons is: de Gekruisigde, de
Opgestane, de Verheerlijkte die zal weerkomen. Maar er is meer. Is het niet
beter om te zeggen: de Geest brengt Christus in ons hart? De Geest wijst niet
zozeer van Zichzelf af om onze aandacht te richten op de Christus buiten ons,
maar Hij richt onze aandacht op de Christus die woning wil maken in onze harten
en onze levens. Sterker nog: de Geest is het die ons in gemeenschap met
Christus laat leven, de Geest is het die de intieme verbondenheid met Jezus
schept, de Geest is het die ons de Here toe-eigent, en alles wat in Hem is.
Tegen de achtergrond
van het bovenstaande zou ik een pleidooi willen voeren voor het opnieuw
doordenken van de christologie. Professor B. Kamphuis merkte laatst in een
interview op dat de leer in het kerkelijk leven nauwelijks een rol speelt.
Wordt er wel theologisch nagedacht over de belangrijke thema's van het
christelijk geloof? Zijn we er wel op uit om ons geloof (op)nieuw te
verwoorden, ook op het niveau van de theologie? Ik denk dat daaraan dringend
behoefte is.
Aan die theologische
bezinning wil ik hier een (uiteraard kleine) bijdrage leveren door de suggestie
te doen dat we wel eens last konden hebben van een versmalde christologie,
waarin vooral de Christus vóór ons in beeld wordt gebracht. Ik zou, en besef
dat daarin een zekere eenzijdigheid valt waar te nemen die eigen is aan
pleidooien die reageren op een gesignaleerd manco, willen pleiten voor het ontwikkelen
c.q. verwoorden van een spirituele christologie. Daarmee bedoel ik, heel kort
samengevat: een christologie die inzet bij wat de kern van christen-zijn is,
namelijk de gemeenschap met Christus. Ik werk dat zodadelijk nog wat verder
uit.
Eerst vraag ik ook even
aandacht voor dat woord spiritueel. Dat is een eigentijds woord. Ik wil het
gebruiken vanuit mijn verlangen eigentijds en relevant te theologiseren.
Spiritualiteit is een erg belangrijk thema voor onze kerken en voorlopig zal
dat ook nog wel even zo blijven. Nu kunnen we uitgebreide discussies gaan
voeren over de vraag of dat nu wel een wenselijk woord is, maar dergelijke
discussies lijken me minder vruchtbaar. Ik gebruik het woord vooral ook omdat
het heel goed bijbels te bronnen is. In het woord spiritueel zit het woord
spiritus. En dat betekent: Geest. Als we de term spiritualiteit gebruiken in de
context van het christelijk geloof, dan richt dat woord onze aandacht op de
Geest (Spiritus) die de Geest van Christus is (Romeinen 8:9). Deze Geest leert
ons zeggen: 'Jezus is Heer' (1 Korintiërs 12:3). Deze Geest is ons gegeven om
ons door waar geloof aan Christus deel te geven, en zo aan al zijn weldaden
(Zondag 20, antwoord 53). Deze Geest is het die ons verenigt met Christus
(Zondag 28, antwoord 76).
Een spirituele
christologie is dus een christologie die inzet bij de geloofswerkelijkheid van
de Geestelijke verbondenheid van Christus met de christen, van de christen met
Christus. Christus, en de gemeenschap met Hem, daar zet een spirituele
christologie in. Belangrijke bijbelwoorden die dan een rol spelen zijn onder
andere de volgende. 1 Korinte 1 vers 9: 'God is getrouw, door wie gij zijt
geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.' 2 Korintiërs
13 vers 5: 'Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt
uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want
anders zijt gij verwerpelijk.' Galaten 2 vers 20: 'Met Christus ben ik
gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft
in mij.' Kolossenzen 1 vers 27: 'Hun heeft God willen bekendmaken, hoe rijk de
heerlijkheid van dit geheimenis is onder de heidenen: Christus onder
(letterlijk: in) u, de hoop der heerlijkheid.' Van groot belang is ook het beeld
van de Wijnstok en de ranken: 'Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in
Mij blijft, gelijk Ik in Hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij
niets doen' (Johannes 15:5).
Ik kan me voorstellen
dat een lezer nu zegt: kom je zo niet opnieuw uit bij een wel heel smalle
christologie? Een christologie die bijna opgaat in de Christus met wie je een
persoonlijke relatie mag hebben? Die vraag is denk ik zeer ter zake. Maar ze
kan te vroeg worden gesteld. Te vroeg in die zin dat we ons toch weer te snel
verwijderen van de Geestelijke werkelijkheid van Christus in ons om alle nadruk
te leggen op Christus voor ons. Het gaat uiteindelijk om beide. In een echte
Christus-theologie en in een werkelijke Christus-prediking wordt ons de
Christus voor ons en de Christus in ons voor ogen geschilderd. Er is dus over
Christus veel meer te zeggen dan ik hier doe. Want Christus is ook: de Koning
van de kerk, de mens van vlees en bloed die in Israël zijn levensweg die een
lijdensweg was ging. Christus is ook: het Woord van God, Gods eigen Zoon die in
de wereld gezonden is om verzoening tot stand te brengen. Christus is ook: het
Lam van God, het schaap dat stom is voor zijn scheerders, de Zon der
gerechtigheid, de Zoon van David, Gods geheimenis. Ja, Christus is alles en 'in
Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis verborgen' (Kolossenzen 2:3).
En toch geloof ik dat
dat alles pas werkelijk gekend wordt in de gemeenschap met Christus. Dat leer
ik van een uitspraak van de christelijke gereformeerde professor J.J. van der
Schuit die ik tegenkwam in een boekje van prof. dr. W. van 't Spijker. Die
uitspraak luidt als volgt: 'Het drievoudig ambt van Christus kan met name in de
gemeenschap met Christus gekend worden.' De gehele Christus (totus Christus)
komt ons voor ogen te staan als we nadenken en preken vanuit de gemeenschap met
Christus. Zijn allesomvattende werk dat in de belijdenis wordt uitgedrukt in
zijn drievoudige ambt van Profeet, Priester en Koning wordt gekend en beleefd
in de Geestelijke verbondenheid met Hem.
Samenvattend zou ik het
dan zo willen zeggen: de diepte van de gemeenschap met Christus is de plaats
waar de bezinning op christocentrische prediking moet inzetten, in de hoop en
de verwachting dat zo Christus alleen (solus Christus) en Christus
geheel en al (totus Christus) in de prediking naar ons toekomt.
Daarmee probeer ik dus
een centrum aan te wijzen voor een geheroriënteerde bezinning op de prediking.
Juist op dit punt heb ik veel geleerd van het al genoemde boekje van W. van 't
Spijker, dat als titel heeft: 'Gemeenschap met Christus. Centraal gegeven van
de gereformeerde theologie' (Kok Kampen, 1995). De hoofdstelling van dat boekje
is dat gemeenschap met Christus (de unio mystica cum Christo) een
centraal gegeven is van de gereformeerde theologie. Van 't Spijker wijst dat
onder andere aan bij Luther, Bucer en Calvijn. Als ik in dit verhaal dus pleit
voor een homiletische heroriëntatie op 'Christus en de gemeenschap met Hem',
dan is dat een poging om een voor de gereformeerde theologie centraal gegeven
in het centrum van de homiletische aandacht te plaatsen.
Ik doe dat, uiteraard,
in de context van onze eigen tijd. Een tijd waarin veel verlangen is naar
ervaring, persoonlijke relaties, gemeenschap. Dat verlangen is ook voelbaar in
de kerken. Dat is echter niet alleen maar postmodern, het is ook een heel
duidelijke lijn in het evangelie en dus ook in de gereformeerde traditie. Want
christelijk geloven heeft als kern: de door de Geest van God gewerkte
gemeenschap met Christus. 'Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de
enige en waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt' (Johannes
17:3).
In de eerste twee van
dit verhaal onderdelen heb ik aangegeven te willen kiezen voor een radicaal
christocentrische prediking tegen de achtergrond van een spirituele
christologie. Met dat laatste bedoel ik een christologie die inzet bij wat de
kern van ons christen zijn is: de gemeenschap met Christus.
In de inleiding heb ik
al aangegeven dat dit verhaal mee is ingegeven door vragen die gesteld zijn
over mijn dissertatie Veni Creator Spiritus. In dit derde en de twee
volgende onderdelen, stel ik daarom een paar meer specifieke thema’s aan de
orde waarover ik ook in mijn dissertatie geschreven heb. Ik wil daar nu opnieuw
iets over zeggen, maar dan vanuit een veel meer christologische invalshoek.
De vraag kan dan
gesteld worden: hoe verhoudt zich wat je nu schrijft tot datgene wat je in je
dissertatie naar voren hebt gebracht? Voor mezelf breng ik dat zo onder
woorden: dit verhaal is een duidelijk vervolg op mijn dissertatie. In dat
vervolg is sprake van continuïteit: alles wat ik in mijn dissertatie heb gezegd
neem ik in grote lijnen nog steeds van harte voor mijn rekening. Sterker nog:
veel van wat ik in dit verhaal zeg is niet denkbaar zonder die dissertatie en
vormt er een genuanceerde herhaling van. Maar er is ook sprake van
discontinuïteit: bepaalde accenten zijn in mijn dissertatie te eenzijdig. Dat
betreft vooral de nadruk op het werk van de Geest. Maar ook over verschillende
andere onderwerpen zou ik nu wat genuanceerder willen schrijven. Welke
onderwerpen dat zijn, wordt in het vervolg wel duidelijk.
In dit onderdeel ga ik
met name in op de preekdefinitie. In mijn dissertatie heb ik een mijns inziens
belangrijk onderscheid gemaakt tussen een duidelijk theologische definitie van
de prediking (De prediking is de bediening van Gods Woord in de gemeente van
Christus) en een meer praktische, homiletische definitie (Preken is tekst en
hoorder in relatie brengen). Deze laatste definitie riep wel vragen op: is de
relatie immers niet bij voorbaat gegeven?
Theologisch antwoord ik
daar van harte met ‘ja’ op: Gods Woord is per (theologische) definitie
relevant. Toch is de werkelijkheid wel eens wat weerbarstiger: als gemeentelid
vind je het vaak moeilijk om die relevantie te zien: ‘Wat heeft dit bijbelwoord
nu voor concrete relevantie in mijn leven?’ Veel gemeenteleden zitten met die
vraag in de kerk. En precies daar ligt nu ook de belangrijkste
praktisch-homiletische opdracht voor de predikant: laat die relevantie zien!
Dát heb ik willen zeggen met de definitie: preken is tekst en hoorder in
relatie brengen. In mijn dissertatie heb ik dat overigens heel kort en te snel
verbonden met de zaak van de Godsverduistering: het in relatie brengen is nodig
omdat er mensen in de kerk zitten die aan den lijve ervaren wat het betekent om
te leven in een cultuur zonder God. Daarover wil ik in het vierde onderdeel
graag nog wat meer zeggen.
Nu vind ik het aardig
om te laten zien dat ik me met mijn homiletische preekdefinitie in goed
gereformeerd gezelschap blijk te bevinden. Niemand minder dan C. Veenhof, de
leermeester van veel van de oudere predikanten in onze kerken, begint zijn
(ongepubliceerde) collegedictaten met de volgende opmerkingen: ‘De situatie bij
de prediking wordt bepaald door twee grootheden. 1e het bijbelwoord,
2e de samengekomen gemeente. Die moeten voor de prediking in
relatie met elkaar worden gebracht. De prediking is bediening van het
bijbelwoord aan de vergaderde gemeente. In dat in relatie brengen komt
tot stand, wordt werkelijkheid waartoe het woord bestemd is. In het woord
waren, zijn, blijven de mensen betrokken. Het woord is intentioneel op de mens
gericht. Het is aanspraak, toespraak, boodschap.’
Er is dus niet zoveel
nieuws onder de zon. Wat ik zelf wel een beetje als nieuw heb ervaren, bleek al
betoogd te zijn (en daar kwam ik pas na de afronding van mijn proefschrift
achter) door Veenhof. Alleen is zijn homiletisch onderwijs nooit
gesystematiseerd naar ons toegekomen.
Geheel in lijn met
theologen als Veenhof, Holwerda en Trimp heb ik in mijn dissertatie ook nogal
heftige kritiek geoefend op het explicatie-applicatie schema. De belangrijkste
reden daarvoor lag in het theologische uitgangspunt dat het Woord van God per
definitie aanspraak is: Gods Verbondswoord gaat van hart tot hart en is
intentioneel op de mens gericht. Het spreken over uitleg (objectief) en
toepassing (subjectief) doet daaraan geen recht.
Toch leverde mijn
afwijzing van het uitleg-toepassing schema nogal forse kritiek op. Is het wel
terecht om te suggereren dat uitleg altijd objectief-afstandelijk is en dat het
pas bij de toepassing persoonlijk-betrokken wordt? Ik denk inderdaad van niet.
Opererend binnen een explicatie-applicatie-kader kan er echt wel hartelijk
gepreekt worden, zó dat de hoorders zich van Godswege weten aangesproken vanuit
de tekst. Uiteindelijk zal elke gereformeerde gelovige het er ook mee eens zijn
dat het Woord van God niet een objectief-afstandelijk geheel is dat middels een
toepassing bij de gemeente moet worden gebracht. Dat er heel directe lijnen
lopen van het homiletische explicatie-applicatie-schema naar het filosofische
object-subject-schema betekent nog niet dat alles wat er in dat filosofische
schema te vinden is terugkeert in het homiletische model.
Kortom: het is weinig
vruchtbaar om elkaar met verwijten om de oren te slaan rond het
uitleg-toepassing-schema. Het vehement verwerpen noch het vehement verdedigen
ervan zal ons verder helpen. In mijn dissertatie heb ik me aan het eerste
schuldig gemaakt. Achteraf vind ik dat dus nogal vruchteloos.
Niet vruchteloos lijkt
me echter het zoeken naar een antwoord op de vraag: ‘Hoe wordt dat dan bereikt,
dat de gemeente heel de preek ervaart als aanspraak?’ Zelf heb ik
geprobeerd om daar iets over te zeggen vanuit de omschrijvingen: ‘De preek als neues
Wort’ en ‘Preken als het uitvoeren van teksten’. Met name de eerste
omschrijving riep nogal wat kritische vragen op, mee omdat ik de uitdrukking
‘geleend’ heb van een niet-gereformeerde Duitse theoloog (Ernst Lange). Het
voert te ver om dat hier allemaal te bespreken. Mijn intentie is in elk geval
geweest om de ‘nieuwheid’ van de prediking in de zin van ‘verrassend’,
‘aansprekend’, ‘ontdekkend’, ‘als nieuw’ voor het voetlicht te halen. Prediking
is geen eindeloze herhaling van oude waarheden, maar, als het goed is: het
op-nieuw hoorbaar worden van het levende evangelie zodat het de gemeente raakt
en verandert. Daarover heb ik in mijn dissertatie vooral veel
praktisch-homiletische en talige opmerkingen gemaakt (met name over de
metafoor). Nu zou ik daar weer een wat theologischer insteek aan toe willen
voegen door te spreken over de preek als stem van Christus.
In een
christocentrische homiletiek zal ook de preek zelf allereerst in
christocentrische termen moeten worden gedefinieerd. In het als-nieuwe,
vernieuwende Woord van God (een poging tot Nederlandse vertaling van het neues
Wort) hebben we te maken met de Stem van Christus Zelf. Christus komt
sprekend naar ons toe. In Hoogsteigen Persoon. Preken we misschien niet te veel
over Christus zonder te beseffen dat Christus Zelf aan het Woord wil
komen in onze prediking?
Door het Woord van God
direct te verbinden met de Stem van Christus, wordt ook van meetaf aan
duidelijk dat het in de prediking niet allereerst gaat om meer inzicht in de
bijbel, om het ‘spellen’ van de Schriften, maar om een ontmoeting met de
levende Heer die sprekend onder ons is. Hier kan juist die zo fundamentele
Paulinische tekst over de verkondiging ook een belangrijke rol spelen in onze
homiletische overwegingen: ‘Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door
onze mond u vermaande; in naam van Christus vragen wij u: laat u met God
verzoenen’ (2 Korintiërs 5:20). Hier wordt een ontmoetingsgebeuren getekend:
God Zelf spreekt ons in Christus aan. De stem van Christus klinkt in zijn naam.
Christus zelf zegt: laat u met God verzoenen. Die verzoening wordt alleen
gekend en beleefd in de gemeenschap met Christus.
Met dat we de preek
omschrijven als de stem van Christus, zullen we ook met bijzonder veel aandacht
gaan luisteren als Jezus Zelf spreekt in de evangeliën. Hoe predikte Christus?
Naar mijn indruk is de gereformeerde homiletiek in sterke mate gekleurd door de
vraag hoe de apostelen predikten (in Handelingen, in de brieven). Een
christocentrische homiletiek zal ook in de leer gaan bij Jezus zelf. Wat waren
zijn woorden vaak uitnodigend en warm en persoonlijk. Wat waren zijn woorden
soms scherp en hard en striemend. Wat waren zijn woorden vaak beeldend en
verhalend. Wat waren zijn woorden krachtig en gezaghebbend. Jezus’ manier van
preken en leren zou veel meer bepalend moeten worden voor onze manier van
preken: ‘dichtbij de Vader en dichtbij Zijn kinderen’. Of: ‘dichtbij God en
dichtbij mensen’.
En tegelijk zal ook
duidelijk worden dat de communicatie van het evangelie enorm veel verzet
oproept en naar menselijke maatstaven gemeten vaak ‘mislukt’. Dat Jezus
gekruisigd werd is daarvan het onomstotelijke bewijs. Wij redden onze preken
communicatief gezien dan ook niet met een metafoor hier en een verhaal of
visueel voorwerp daar. Onze prediking is alleen reddend in de kracht van
Christus. En Hij was niet wars van metaforen (‘Ik ben...’) en verhalen (‘Het
Koninkrijk der hemelen is gelijk...’) en visuele voorwerpen (‘Zij brachten Hem
een schelling...’).
Preken is dus: Christus
preken. Sterker nog: in de prediking is Christus sprekend onder ons. Zijn stem
komt tot klinken in onze levens. Aan het begin van de preek staat niet een
tekst, maar een Persoon: Jezus.
In dit theologische
uitgangspunt zou ik een hernieuwde bezinning op de preek willen beginnen. Ik
besef heel goed dat vragen en discussies rond begrippenparen als ‘tekst en
hoorder’, ‘uitleg en toepassing’, ‘verstand en gevoel’, ‘voortgang en omgang’
binnen dat kader opnieuw aan de orde zullen komen. In een eerdere schets van
dit onderdeel had ik een aardige one-liner genoteerd die ik als oplossend zag
(‘In Christus is noch explicatie noch applicatie’).
Nu geloof ik echter dat
we dergelijke polariteiten niet zo gemakkelijk zullen overwinnen in ons
nadenken over de prediking. Ze zijn nu eenmaal diep ingebakken in ons mens
zijn. Is dat erg? Het lijkt me niet. Als we maar beseffen dat alles begint en
eindigt bij die ene Persoon die alles was voor zijn Vader en die alles wil zijn
voor ons: Jezus Christus. In Hem is ook al onze homiletische wijsheid
verborgen. In Hem komen onze gedachten over spannende polariteiten tot rust.
In de voorbije jaren is
er in de bezinning op de prediking meer aandacht gekomen voor de hoorders van
de preek. Wie zijn zij? Hoe moeten we hen zien? Hoe kunnen we de preek zo op
hen afstemmen dat de boodschap ook werkelijk landt? Aan die bezinning op de
hoorder van de preek heb ik zelf ook een bijdrage geleverd door de uitdrukking
'aangevochten Godzoeker' te introduceren. Dat is me door velen niet in dank
afgenomen. Je kunt de belijdende gemeente toch niet typeren als een verzameling
aangevochten Godzoekers? In dit vierde onderdeel van mijn verhaal wil ik daar
graag een aantal opmerkingen over maken.
Het heeft mij steeds
wat verbaasd dat er bij het geven van kritiek op de formulering 'aangevochten
Godzoekers' weinig pogingen werden gedaan om te peilen wat ik daar nu precies
mee bedoelde. Ik kan me goed voorstellen dat de uitdrukking, wanneer die wordt
losgelezen uit mijn verhaal, vragen oproept. Bij een Godzoeker gaan de
gedachten al snel richting notoire twijfelaars of moderne theologen die eigen
zoekplaatjes van God ontwerpen. Maar wie mijn verhaal over het 'God zoeken'
leest, wordt allereerst meegenomen naar die oer-bijbelse uitdrukking die we
zowel in het Oude als het Nieuwe Testament tegenkomen: God zoeken. Over deze
zoek-beweging zeg ik ook: 'Ik zoek God omdat ik door Hem gevonden ben.' Daar
begint het dus: bij God die mij gevonden heeft.
Ook de term aanvechting
in 'aangevochten Godzoeker' riep nogal wat reactie los. Hoezo aanvechting? We
hebben in de kerk toch met een belijdende gemeente te maken? Ik vind dat een
vreemde tegenstelling. Ons meest gebruikte belijdenisgeschrift, de Heidelbergse
Catechismus, is juist geschreven met het oog op aangevochten christenmensen.
Niet voor niets wordt er direct in het begin, in Zondag 1, gevraagd naar de
enige troost. En troost (consolatio) is in de taal van de Reformatie
altijd het antwoord op de aanvechting (tentatio). De aanvechting
waarover de Catechismus spreekt is dan ook heel wat breder dan alleen maar:
twijfel vanwege de Godsverduistering of het hebben van het gevoel dat God de
Afwezige is. In 'Preken en horen' is dat allemaal ook na te lezen.
Wel ben ik me ervan
bewust dat ik in mijn dissertatie over dit thema veel te kort ben geweest. Daar
heb ik te gemakkelijk de situatie van de hoorders in de kerk gebracht op de
noemer van Godsverduistering en secularisatie. Een zin als 'En daarom komt de
hoorder 's zondags naar de kerk om opnieuw te horen dat de als Afwezige ervaren
God wel degelijk de God van zijn leven is' is veel te eenzijdig.
Voor de uitdrukking 'de
aangevochten Godzoeker' zal ik dan ook niet door het vuur gaan. Ze roept
blijkbaar te veel misverstanden op om een vruchtbare rol te kunnen spelen in
het gesprek over de prediking. Laten we die uitdrukking dan maar vergeten. Maar
één ding moeten we niet vergeten. De secularisatie, in de betekenis van onmacht
en onwil om met de levende God om te gaan, zit veel dieper in onze kerken dan
we voor waar willen hebben. Met name ook die onmacht, die vaak naar buiten komt
in de vorm van desoriëntatie, in het kwijtgeraakt zijn van zekerheden, in het
leeggelopen zijn van de belangrijke woorden van het geloof. En daarom moet ook
het thema van de aanvechting hoog op de agenda van de gereformeerde prediking
en het nadenken daarover staan. Spelen de aanvechtingen in onze spiritualiteit
en prediking niet een veel te kleine rol? Mag het zinvol heten om te
discussiëren over de vraag of de term 'Godsverduistering' wel deugt, als de
zaak die daarmee wordt aangeduid levensgroot en levensbedreigend aanwezig is in
de kerken?
In de discussie naar
aanleiding van mijn dissertatie en de artikelen die gebundeld zijn in 'Preken
en horen' werd ook ernstig gewaarschuwd tegen te veel aandacht voor herkenning
en relevantie. Gaan we zo niet teveel in op de hoordersverwachtingen? Ik erken
dat dat gevaar bestaat (hoewel we niet moeten vergeten dat
hoordersverwachtingen niet per definitie illegitiem zijn: de Geest is tenslotte
ook aan de gemeente gegeven). Maar het signaleren van een gevaar op de weg
betekent nog niet dat je die weg niet moet gaan. Het gevaar van bijvoorbeeld te
veel exegese in de preek is dat het een afstandelijk betoog wordt. Moeten we
dus niet meer exegetiseren? Het gevaar van te veel aandacht voor de hoorder is
dat de preek een verhaal wordt dat naadloos aansluit bij de
hoorderwerkelijkheid terwijl het evangelie in veel opzichten een 'vreemd Woord'
is. Moeten we dus geen aandacht aan de hoorder besteden?
Natuurlijk wel. En er
is gelukkig ook niemand die beweert dat dat niet nodig zou zijn. Daarom zijn
ook de thema's van herkenbaarheid en relevantie van de Woordverkondiging van
essentieel belang om te doordenken. Theologisch geldt in elk geval: de bijbel
is per definitie relevant, omdat de Heilige Schrift het Woord van God is
waarmee Hij ons aanspreekt. Dit theologische uitgangspunt moet vervolgens ook
worden doorvertaald naar de concrete preekpraktijk. En dan gaat het er niet om
dat er in de preek aardige verhalen worden verteld en leuke voorbeelden worden
gegeven. Nee, dan gaat het erom dat de predikant laat zien hoe dit Woord van
God dat via de preektekst naar de gemeente toekomt concreet wordt in het dagelijkse
leven van de hoorders. Daar zitten talloze hoorders op te wachten. En dat is
volkomen terecht.
Maar laat ik nu de
draad weer oppakken van mijn schets van een geheroriënteerde preekvisie. Wat
betekent temidden van deze homiletische thema's een hernieuwde concentratie op
Christus en de gemeenschap met Hem? Voordat ik daar zelf iets meer over zeg,
laat ik prof. dr. C. Trimp aan het woord. In een opstel met de titel 'God
brengt de mens ter sprake' (gepubliceerd in: A. Knevel (red.), Bevindelijke
prediking, Kampen 1989, blz.104-109) brengt hij hierover fundamentele zaken
naar voren. Zaken waarvan ik me wel eens afvraag: Is dit wel voldoende geland
in de gereformeerd-vrijgemaakte kerken en in de praktijk van de vrijgemaakte
prediking?
Trimp zet zo in:
'Vraagt iemand dus: komt in de Christus-prediking de mens eigenlijk wel voor?,
dan kan dat toch eigenlijk nauwelijks een vraag heten.' En even verder zegt
hij: 'Mocht er ooit prediking plaatsvinden, waarin de mens geen kans krijgt
zichzelf te herkennen, dan kan zulke prediking op de naam 'verkondiging'
nauwelijks aanspraak maken – hoeveel solide uitleg van de tekst zij ook zou
mogen bevatten.' Het thema van de herkenning staat dus al meer dan een
decennium op de homiletische agenda!
Trimp werk zijn
stelling vervolgens in vier richtingen uit, die ik hier illustreer met enkele
treffende citaten.
Christus-prediking
1. onthult het verzet van het mensenhart. 'De
armetierigheid en kleinzieligheid van ons bestaan zullen in het licht van
Christus' machtig Woord aan het licht komen, zoals Christus Zelf mensen ontdekt
aan zichzelf: de zelfgenoegzame wetgeleerde, de rijke jongeling, de zelfvoldane
rijke dwazen. Echte Christus-prediking zal ons doen verstaan, hoe weinig het
Evangelie ons leven nog heeft aangeraakt en vernieuwd, hoe weinig liefde er in
ons hart ontstoken is, hoe weinig vuur er brandt in ons hart voor de zaak van
Christus in de wereld.'
Christus-prediking
2. brengt de tegenstem van het hart ter sprake.
'In het hart van de mens leeft ook tegenspraak tegen de goede boodschap,
tegenspraak die vaak gevoed wordt vanuit diepe lagen van de menselijke persoon
en omhoog komt uit diep verdriet, uit zware menselijke problematiek. In de
prediking mogen wij die realiteit niet negeren, wij mogen er niet overheen
kijken of haar met grote woorden overstemmen. Sterker gezegd: het is van grote
betekenis, dat deze tegenstemmen in de prediking hoorbaar worden. Dan werpt de
preek de echte vragen op, vragen die opkomen in het hart van de mens ten
overstaan van Gods beloften en geboden. De reële vraag heeft in de prediking
voorrang op het normatieve antwoord.'
Christus-prediking
3. geeft bezieling aan dat hart. 'In de prediking komt
de levende Christus naar ons toe en Hij werkt aan ons en in ons door zijn
Heilige Geest.' 'Een mens kan zijn levensblijdschap vinden in het heiligen van
zijn leven voor God, terwijl hij beseft uit zichzelf daarvoor geen enkele
aanleg te bezitten. (...) Op die wijze werkt de Geest in ons leven. De Bijbel
noemt dat de vrucht van de Geest (Gal. 5:22). In de prediking moet daarom meer
gezegd worden dan dat deze vrucht in ons leven behoort te zijn. De rijkdom van
dat leven met God mag ook beschreven en aangeprezen worden. Er mag ook
opgeroepen worden tot een persoonlijk en gemeenschappelijk bezig zijn met deze
dingen. Er moet gewaarschuwd worden, wanneer men in eigen leven nooit iets van
deze vreugde in het leven met God ondervindt. De prediking is er om aan de
leden van de gemeente ook op dit punt leiding te geven.'
Christus-prediking
4. roept weerklank op in het mensenhart. 'De Heilige Geest wil
de menselijke ziel - met al haar verzet, haar vragen en problemen - maken tot
klankbodem van de hoge tonen van het Evangelie. (...) De Heilige Geest is in
staat de hoge tonen van het Evangelie door de menselijke ziel te weerkaatsen.
Wat uit de mond van de prediker komt, komt op allerlei manieren terug, omdat de
woorden weerkaatst en vermenigvuldigd worden in de harten van mensen.' 'De
weerklank van het Evangelie zal bij ieder mens een eigen intonatie dragen. Die
weerklank vormt zich in zeer persoonlijke situaties en ieders gevoel spreekt op
duidelijke wijze mee.'
Mee op basis van het
voorgaande zou ik Christocentrisch preken willen omschrijven als: 'roepen tot
de gemeenschap met Christus'. Ik ontleen deze uitdrukking aan 1 Korintiërs 1
vers 9: 'God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn
Zoon Jezus Christus, onze Here.'
Nu kun je de prediking
met veel bijbelse woorden omschrijven: bedienen, verkondigen, uitroepen,
aanzeggen enzovoort. Zou het niet heel vruchtbaar zijn om ook dat fundamentele
bijbelse woord 'roepen' in het centrum van de homiletische aandacht te
plaatsen? Preken is niet alleen een afkondiging van een stand van zaken. Preken
is niet alleen als heraut het evangelie uitroepen. Preken is niet alleen
bediening van het Woord. Preken is ook: 'roepen'. In de prediking klinkt Gods roepstem.
Roepen is daarbij meer
dan een constatering. Roepen is iets krachtigs. Het is het krachtige, belovende
spreken van God, dat vraagt om gehoorzaamheid. Als God roept, gebeurt er wat.
We zien dat ook geïllustreerd in de evangeliën als Christus zijn discipelen
roept om Hem te volgen. Die roeping vindt niet plaats op basis van wat Jezus in
de geroepenen ziet. Roeping sluit niet aan bij onze mogelijkheden maar bij Gods
mogelijkheden. In het roepen klinkt Gods krachtige en scheppende stem in ons
leven.
Zijn onze preken niet
te vaak een goede uiteenzetting van een bijbelgedeelte met vervolgens een appèl
(als dat appèl al komt)? Zouden onze preken niet veel meer appèllerend moeten
zijn, staan in de toonsoort van de roeping? Want de levende Christus wil
roepend ons leven binnenkomen, elke preek opnieuw. Hij roept ons tot een
relatie.
Jezus wil met ons in
relatie leven. Hij wil gemeenschap met ons hebben. In preken waarin Christus
sprekend naar ons toekomt worden we geroepen tot die gemeenschap met Hem. In
die gemeenschap ontvangen we de verzoening van onze zonden door zijn bloed. In
die gemeenschap leren we ook om te leven als navolgers van Christus. Het
vernieuwende werk van zijn Geest krijgt gestalte in onze levens. En we leren
ook wat het betekent om te delen in zijn lijden. Want dat hoort er ook helemaal
bij. Christus volgen, leven in gemeenschap met Hem, omvat ook het kruisdragen
en de zelfverloochening. 'Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus
voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn
voetsstappen zoudt treden' (1 Petrus 2:21).
Als ik nu opnieuw iets
zou schrijven over de vraag: 'Wie is de hoorder van de preek?', dan zou ik dat
dus anders doen dan ik gedaan heb. Ik zou meer woorden gebruiken dan alleen
'aanvechting' en 'God zoeken'. Ook uitdrukkingen als bijvoorbeeld 'geheiligd in
Christus', 'gerechtvaardigde zondaar' of 'door God geliefd schepsel' zouden
gebruikt worden.
Maar heel veel nadruk
zou ik nu vooral leggen op de hoorder als geroepene: ieder die zich begeeft
onder de prediking van het Woord, gedoopt of ongedoopt, belijdend gemeentelid
of buitenstaander, hoort in de prediking de roepstem van Christus. Hij roept
ons tot de gemeenschap met Hem.
En weet u, leven in de
gemeenschap met Christus, verbonden zijn met Jezus, dat is eindeloos concreet
en praktisch en relevant. Want Jezus heeft wat te zeggen over alles in je
leven. Leven met Christus, dat maakt verschil. Als je werkelijk luistert naar
zijn roepstem, verander je in een rank. Hij is de Wijnstok. Zijn leven wordt
mijn leven. Zijn kracht wordt mijn kracht. Zijn verwachtingen worden mijn
verwachtingen. Zijn wijsheid wordt mijn wijsheid. Zijn gerechtigheid wordt mijn
gerechtigheid. Zijn aanvechtingen worden mijn aanvechtingen. Zijn toekomst
wordt mijn toekomst.
De predikant en zijn
spiritualiteit, dat is het onderwerp voor dit vijfde en laatste onderdeel van
mijn verhaal over christocentrisch preken. Dat kan een tegenstelling lijken.
Als de Persoon van Christus centraal moet staan, waarom dan aandacht voor de
persoon van de predikant? Is hij niet vooral de dienaar van het Woord die
zoveel mogelijk achter zijn boodschap en achter zijn Zender moet verdwijnen?
Tegen de achtergrond
van deze vragen heb ik in mijn dissertatie 'Veni Creator Spiritus' een pleidooi
gevoerd om in de bezinning op de prediking ook nadrukkelijk de persoon van de
predikant in beeld te brengen. Allereerst omdat iedereen uit ervaring weet dat
het er toe doet wie er op de kansel staat: de persoon van de prediker speelt
hoe dan ook een belangrijke rol in de concrete praktijk van de prediking. Maar
ook omdat het goed zou zijn om naast bijbelse woorden als 'dienaar', 'heraut',
'evangelist' en 'leraar' de bijbelse uitdrukking 'getuige' een eigen plek te
geven in de bezinning.
Daarover schreef ik in
mijn dissertatie (blz. 193): 'De predikant is als getuige geroepen om vanuit
een existentiële betrokkenheid, die uitkomt in het kennen van God, het navolgen
van Christus en het wandelen door de Geest, het Woord van God zo te spreken dat
het een levenwekkend Woord is, een Woord dat verandering teweegbrengt.
Natuurlijk is de Geest van God niet afhankelijk van de spiritualiteit van de
predikant als getuige. Maar het is evenzeer waar dat een gebrek aan
spiritualiteit bij de predikant de levende verkondiging in de weg staat.'
Wat ik daar verder over
schreef, riep de vraag op of er niet te veel nadruk werd gelegd op de
spiritualiteit van de predikant. Wordt hij niet overvraagd als van hem een
geloofsbeleving wordt gevraagd die wordt gekenmerkt door heelheid en door een
authentiek leven uit de Bron?
Voordat ik daar nu
verder iets over zeg lijkt het me wel belangrijk om een onderscheid te maken
tussen de roeping van de predikant en de roeping van de gemeente als het gaat
om de prediking. Ik begin bij de gemeente. Van de gemeente wordt gevraagd dat
zij de man op de kansel aanvaardt als wat hij is: een dienaar van Christus.
Paulus is daar in 1 Korintiërs 4 vers 1 heel duidelijk over: 'Zo moet men ons
beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen
is toevertrouwd.' Dat is de roeping van de gemeente die luistert naar de
verkondiging. Een predikant mag niet worden afgebrand omdat hij niet spiritueel
of authentiek genoeg zou zijn. De predikant is dienaar van Christus, en er is
maar Eén die oordeelt, en dat is de Here zelf (1 Korintiërs 4:3).
Ook in het
bevestigingsformulier voor dienaren van het Woord wordt de gemeente op deze
toonhoogte aangesproken: 'Denkt eraan, dat God zelf u door hem aanspreekt.
Neemt daarom de woorden, die hij naar de Schrift tot u spreekt, met blijdschap
aan. Ontvangt deze dienaar met vreugde, want liefelijk zijn de voeten van hen
die een goed boodschap brengen.' Dat is dus de roeping van de gemeente; de
predikant ontvangen als dienaar van Christus.
Ook de predikant wordt
in datzelfde formulier aangesproken op zijn roeping: 'Zie daarom toe op uzelf.
Wees een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in wandel, in liefde, in geloof
en in reinheid. Heb Christus lief (...).' Hier wordt verwezen naar 1 Timoteüs 4
waar ook nog deze oproep staat: 'Oefen u in de godsvrucht' (vers 7b).
Op basis hiervan is het
voluit verantwoord om in de homiletische bezinning ook nadrukkelijk aandacht te
vragen voor de persoon van de predikant en voor zijn spiritualiteit. God heeft
ervoor gekozen om door mensen, die door hem zijn geroepen en door Christus zijn
gegrepen, zijn Woord tot klinken te brengen in de levens van de gemeenteleden
(Romeinen 10:14-15).
In het volgende wil ik
daar opnieuw iets over schrijven. Nu, meer dan in mijn proefschrift, vanuit
Christus. Hoewel ook daar de betrokkenheid op Christus al helder onder woorden
is gebracht in bijvoorbeeld deze passage (blz. 194): 'Spiritualiteit is, ook
voor de predikant, een dynamisch proces, een levend gebeuren waarin beurtelings
sprake is van vreugde en aanvechting, van volheid en leegte, van toppen en dalen.
Centraal in dat proces staat de omvorming, het veranderd worden naar het beeld
van Christus zodat Christus gestalte in hem krijgt.'
Passie voor Christus.
Op die noemer zou ik de spiritualiteit van de predikant willen brengen. Daarbij
staat me vooral het beeld van Paulus voor ogen. In zijn geloofsleven staat
Christus centraal. En daar spreekt hij ook over. Heel in het bijzonder in
Filippenzen 3 vers 7 en 8: 'Alles wat mij winst was, heb ik om Christus' wil
schade geacht. Voorzeker, ik acht zelfs alles schade omdat de kennis van
Christus Jezus, mijn Here, dat alles te boven gaat. Om zijnentwil heb ik dit
alles prijsgegeven en houd het voor vuilnis, opdat ik Christus moge winnen.'
Voor Paulus is er niets mooiers, niets kostbaarders, niets waar hij meer
enthousiast voor kan zijn dan het kennen van Christus.
In Filippenzen 3 vers
12 wordt dat opnieuw duidelijk: 'Ik jaag ernaar (naar het kennen van Christus
in zijn lijden en opstanding) of ik het ook grijpen mocht, omdat ík ook door
Christus Jezus gegrepen ben.' Gegrepen door Christus. Dat stempelt Paulus'
spiritualiteit als verkondiger van het evangelie. Daarin zit dus een sterke
gedrevenheid: Paulus is enthousiast voor zijn Heer. Christus is alles voor hem
(Kolossenzen 3:11).
Als prediker van het
evangelie wil ik me graag spiegelen aan deze Paulus. Zijn liefde voor de
Opgestane Gekruisigde, zijn rotsvaste geloof in de Zoon van God maakt hem
krachtig in de evangelieverkondiging: 'Ik vermag alle dingen in Hem, die mij
kracht geeft' (Filippenzen 4:13).
In het woord 'passie'
zit nog een betekenisaspect dat van groot belang is voor de spiritualiteit van
de prediking. Passie staat namelijk niet alleen voor hartstochtelijkheid, maar
ook voor lijden. De verkondiger van het evangelie volgt een gekruisigde Heer.
Dat betekent dat tegenstand en aanvechting niet uit zullen blijven. Paulus wist
ervan mee te praten. Het Woord van Christus is in zijn leven voluit
werkelijkheid geworden: 'Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene
zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij' (Matteüs 16:24).
Als de spiritualiteit
van de predikant werkelijk christocentrisch is, dan staat er middenin zijn
leven dat kruis. Discipelen van Christus, verkondigers van zijn Woord, staan
niet boven hun Meester: 'het is genoeg voor de discipel te worden als zijn
meester' (Matteüs 10:25). Christus volgen als dienaar van zijn Woord brengt je
in de aanvechting.
Deze thematiek van de
aanvechting heb ik ook in mijn dissertatie vrij uitgebreid aan de orde gesteld
(blz. 216): 'De aanvechting is ervoor om de predikant zijn leven lang het
geheimenis te leren verstaan dat Gods kracht in zwakheid wordt volbracht.' Het gevaar
bestaat om alleen in positieve bewoordingen te spreken over de spiritualiteit
van de predikant, in termen van heelheid en integratie, authenticiteit en
bevlogenheid. De spiritualiteit van de predikant die intens leeft met Christus
zal ook, en wellicht vooral, worden gestempeld door het kruis.
Samen met de gemeente
waar de predikant het Woord van Christus verkondigt, moet hij leven onder het
kruis waaraan Jezus Christus stierf, niet alleen voor de zonden van de
gemeenteleden maar ook voor die van hemzelf.
De theoloog Dietrich
Bonhoeffer schrijft ergens, zich richtend tot predikanten: 'Het komt er op aan,
of we ons dagelijks tot het beeld van de gekruisigde Christus zelf richten en
ons tot bekering laten roepen. Waar het Woord om zo te zeggen onmiddellijk van
het kruis van Jezus Christus zelf komt, waar Christus ons zo tegenwoordig is,
dat Hij zelf ons Woord spreekt,daar alleen kan het vreselijke gevaar van de
geestelijke praatzucht verbannen worden.' In dat verband roept hij verkondigers
van het evangelie op om dagelijks de persoonlijke omgang met de gekruisigde
Christus te zoeken.
Daar gaat het om. Een
predikant die 'gids naar Jezus' wil zijn, zal de persoonlijke omgang met de
levende Gekruisigde moeten kennen. 'Heb Christus lief' zegt het bevestigingsformulier
voor dienaren van het Woord. Liefde en passie gaan samen op. Liefde maakt
enthousiast. Liefde doet ook zeer. Die beide kanten van de passie voor Christus
zijn essentieel voor de spiritualiteit van de predikant.
Al eerder heb ik ook
aandacht gevraagd voor een drieslag van Luther. Het is een drieslag die voor
hem de theoloog typeert en die ik graag wil gebruiken als een krachtige
typering van de spiritualiteit van de predikant. In het Latijn luidt die
drieslag zo: oratio - meditatio - tentatio. Hetgeen vertaald wil zeggen: gebed
- meditatie - aanvechting. Ik vraag er nu weer kort aandacht voor, maar dan
meer vanuit Jezus Christus.
'Here, leer ons bidden'
(Lukas 11:1). Dat was de brandende vraag waarmee de discipelen van Jezus naar
hun Meester kwamen. Het moet ook de vraag zijn van elke predikant: 'Here, leer
mij bidden.' De biddende omgang met de Vader van Jezus Christus is zo intens
belangrijk voor verkondigers van het evangelie. En alleen Jezus zelf kan je
leren om te bidden. Zonder ophouden (1 Tessalonisenzen 5:17). Wat gemeenten
nodig hebben, dat zijn predikanten die bidden.
'Mijn woorden moeten in
u blijven' (Johannes 15:7). Daar gaat het om in de meditatie. Mediteren is: je
concentreren op de woorden waarmee Christus zelf je aanspreekt; die woorden
indrinken, overwegen, om-en-om leggen in je hart. Daarom is de meditatieve
omgang met de Schriften ook zo belangrijk als stap en als dimensie in de
preekvoorbereiding. De predikant is maar niet een doorgeefluik. Hij is geroepen
om in de gemeenschap met Christus te luisteren naar het Woord dat de Geest tot
de gemeente, en dus ook tot hem, spreekt. Dat is de essentie van de meditatie:
dat de predikant zelf wordt aangeraakt en aangesproken door het Woord van Christus
dat hij in de verkondiging door mag geven aan de gemeente. Deze meditatie, of
het nu aan het begin van de preekvoorbereiding gebeurt of daarmee verweven is,
wordt door de genade van de Geest de bron voor een verkondiging die harten
raakt en in vuur en vlam zet voor de levende Heer.
Het kwam hierboven al
aan de orde: ook de aanvechting vormt een wezenlijk en onmisbaar bestanddeel
van de spiritualiteit van de predikant die zich een discipel van Christus weet.
Gemeenschap met Christus is iets ongelooflijk dieps en bijzonders: met Hem
verbonden zijn, dat is alles, dat is het einde. Maar diezelfde gemeenschap zal
ook altijd 'gemeenschap aan het lijden' van Jezus zijn (Filippenzen 3:10). Op
alle mogelijke manieren zal de duivel mensen die Christus hartelijk volgen
proberen te tackelen. Predikant zijn in de naam van Christus betekent dat je
een geestelijke strijd moet voeren en dat je die strijd niet uit de weg mag
gaan. Maar 'in Christus, die ons liefheeft, zijn we meer dan overwinnaars'
(Romeinen 8:37).
Aan één aspect wil ik
nu nog aandacht besteden. Wie geroepen is om Christus te preken, heeft een
missie. Dat is een eigentijds woord met heel oude papieren. In de afgelopen
jaren is naar mijn indruk het ambtsbesef bij zowel gemeenteleden als
predikanten sterk onder druk komen te staan. Dat heeft alles te maken met een
cultuur waarin gezag een vies woord is geworden, en ambt dus ook. Zelf heb ik
daar logischerwijs ook een klap van mee gekregen: in mijn dissertatie speelt
deze thematiek dan ook maar een zeer beperkte rol. Toch lijkt het me heel
belangrijk om in een (kerkelijke) cultuur waarin vooral authenticiteit en
persoonlijkheid (terecht) enorm belangrijk zijn geworden, ook weer aandacht te
vragen voor noties als ambt en roeping.
Er staat op de
preekstoel een man met een missie. Zo behoren predikanten zichzelf te zien. Zo
hoort de gemeente de predikant op de kansel te zien. Een man met een missie:
Christus verkondigen, roepen tot de gemeenschap met Hem, in de kracht van de
Geest de Stem van Christus hoorbaar maken in mensenlevens.
Daar is, naar mijn
stellige overtuiging, ook heel veel (Geestelijke) vraag naar: er is honger naar
een meer bewust beleven van de verbondenheid met Jezus. Tegelijk zal de
verkondiging van Christus ook verzet oproepen. Sommige deuren waarop Christus
klopt, blijven hermetisch gesloten: 'Verboden toegang voor Jezus.' Dat kan veel
strijd met zich meebrengen, maar het hoort erbij. De prediking van Christus
brengt ook scheiding aan. Hij zegt het zelf (Matteüs 10:34): 'Meent niet, dat
Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te
brengen, maar het zwaard.' En (Matteüs 10:38-39): 'Wie zijn kruis niet opneemt
en achter Mij gaat, is Mij niet waardig. Wie zijn leven vindt, zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden.'
Zo ben ik aan het einde
van deze schets van een geheroriënteerde preekvisie. Preken is: Christus
preken. Daar gaat het heel kort samengevat om. Ik benadruk nog een keer dat
het om een schets gaat: ik heb enkele hoofdlijnen getekend waarmee ik misschien
wel vooral voor mezelf (als vervolg en correctie op mijn dissertatie) een
vernieuwde start maak in de bezinning op de prediking. Deze schets zou daarom
op talloze punten nog verder moeten worden uitgewerkt en uitgediept. En
wellicht moeten bepaalde eenzijdigheden ook worden gecorrigeerd.
Tegelijk hoop ik dat er
velen zijn die herkennen: hier gaat het om. Veel gepraat en geschrijf over de
prediking blijft wat hangen in de sfeer van het communicatieve aspect van het
preken (presentatie, taal van de preek, hoe bereik ik de hoorder?). Het belang
van dit aspect zal ik zeker niet ontkennen. Toch is het naar mijn indruk op dit
moment vooral ook van belang op inhoudelijk niveau het gesprek aan te gaan: Wat
is de boodschap van het evangelie? Wie verkondigen wij? En wat betekent dat
concreet voor de prediking vandaag?
Het is mijn gebed dat
dit verhaal over christocentrische prediking een bijdrage mag zijn aan het zo
dringend noodzakelijke gesprek over de verkondiging. Ik heb het elk geval
geschreven vanuit het hartelijke geloof dat de verkondiging van het evangelie
van Gods Zoon in het midden van de gemeente een machtig instrument van de Geest
van God is om mensen aan te raken met de genade van Christus.